Boek voor onze Tijd pagina 823 en 824, 5e druk
De visioenen van de H. Geest zijn geen droomvisioenen, geen zinsbegoochelingen; zij hebben hun oorsprong niet in de hersenen van de ziener, zoals bij lijders aan koortsen, hersenaandoeningen, krankzinnigheid, enz. Zij bestaan buiten de ziener, en hij ziet ze inderdaad, en wel alleen met geopende ogen, anders houdt het op een visioen van de H. Geest te zijn. Daarom zegt Johannes ook aanhoudend: ik zag, – en ik zag. Zo zag ook Stefanus, de ogen houdend naar de hemel, de heerlijkheid van God en Jezus, staande aan de rechterhand van God [Han. 7:55]. Evenzo opende de Heer de ogen van de dienaar van Eliza, dat hij zag [2Kon. 6:17]; en hij zag dat de berg vol was van vurige paarden en strijdwagens rondom Eliza. Deze bestaan echter evenmin in de hemel, als de oudsten bestonden in de tijd toen Johannes dit gezicht ontving. Maar hoe dan te verklaren dat men echt iets kan zien dat niet bestaat. Er is maar één oplossing. Zowel goede als gevallen engelen kunnen een of andere gedaante aannemen. In [Gen. 3:1] was het niet een slang die sprak, maar de satan, die in de gedaante van de slang verscheen. Bij Lot [Gen. 19:1-5]; [Gen. 19:11-22] waren het geen mensen die hem uit Sodom redden, maar engelen die de gedaante van gewone mensen hadden aangenomen. Evenzo bij Abraham [Gen. 18:2,8,16] enz. Zo moeten ook de wagens en paarden die de dienaar van Eliza, de dieren die Petrus [Han. 10:11,12], en al de gestalten die Johannes in deze Openbaring zag, engelen geweest zijn die deze gedaanten hadden aangenomen. In [Openb. 1:1] staat dan ook letterlijk dat de Heer door Zijn gezonden engel door tekens deze Openbaring heeft afgebeeld voor Zijn dienstknecht Johannes. En zo moeten de engelen als gedienstige geesten in al de ware visioenen, evenals in de Openbaring, de plaatsvervangers en voorstellers geweest zijn van personen en zaken die niet in werkelijkheid aanwezig waren, zoals (men vergeve ons omwille van de duidelijkheid de vergelijking) bij een toneelvoorstelling de ten tonele gevoerde personen niet werkelijk bestaan, maar door anderen voorgesteld worden. Zo werden in het Openbaringsvisioen van Johannes, zoals we straks zeiden (blz. 816), de cherubs ook door engelen voorgesteld, te meer omdat zij niet als reële wezens bestaan, evenmin als het beest dat de antichrist voorstelt. Wanneer deze vier ambten van de Heer nu door engelen plastisch worden voorgesteld, geloven wij voor ons dat dit geschied is door de engelen Ariël, Rafaël, Gabriël en Uriël, en wel om de merkwaardige betekenis van hun namen, die men op blz. 496 kan nakijken.
Het was dus niet een van de vier en twintig oudsten, die in het aanstaande rijk der heerlijkheid in de raadsvergadering van de Heer zitting zullen hebben, maar een van de engelen die in het visioen van Johannes hun plaats bekleedden, die tot Johannes zei: ‘Ween niet; zie de Leeuw, die uit de stam van Juda is [Gen. 49:8-10], de wortel Davids [Jes. 11:1,10], heeft door Zijn gehoorzaamheid tot in de dood de macht verworven het boek en zijn zeven zegels te openen.